Efrata

Efrata (1)

afbreking: Efra·ta [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'vruchtbaar (land)';  

 
  1. plaats in het gebied van Juda-3, ten zuiden van Jeruzalem-1 en plekken in de omgeving daarvan; andere namen: Betlehem-1, Efrat-1 (6x: Gen. 35:16, 35:19, 48:7, Mi. 5:1, Ps. 132:6, Rt. 4:11);
  2. vrouw van Kaleb, moeder van Chur-5; andere naam: Efrat-2 (1 Kron. 2:50, 4:4)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Efrata(2) [ ? ]
zie ook: Kaleev Efrata  

Efrata (2)

afbreking: Efra·ta [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'vruchtbaar (land)';  

 
  1. plaats in het gebied van Juda-3, ten zuiden van Jeruzalem-1 en plekken in de omgeving daarvan; andere namen: Betlehem-1, Efrat(2)-1 (6x: Gen. 35:16, 35:19, 48:7, Mi. 5:1, Ps. 132:6, Rt. 4:11);
  2. vrouw van Kaleb, moeder van Chur-5; andere naam: Efrat(2)-2 (1 Kron. 2:50, 4:4);
  3. naam die christelijke instellingen wel kiezen als eigennaam
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Efrata [ ? ]
zie ook: Kaleb-Efrata  

© SHJ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands, 2010-