hoteldebotel
afbreking:
ho·tel·de·b
o
·tel
[
?
]
[uitspraak: hotəldəb
o
təl]
[
?
]
herkomst:
Bargoens
[
?
]
in de war, van streek, stapelgek;
smoorverliefd
[
?
]
©
SHJ
Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands, 2010-