Joachaz

Joachaz (1)

afbreking: Jo·a·chaz [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'de Heer grijpt';  

 
  1. zoon en opvolger van koning Jehu-2 van Israël-4, opgevolgd door zijn zoon Joas-4; andere naam: Jehoachaz-1 (2 Kon. 14:1);
  2. vader van kanselier Joach van koning Josia van Juda-4; andere naam: Jehoachaz (2 Kron. 34:8);
  3. zoon en opvolger van koning Josia van Juda-4, opgevolgd door zijn broer Eljakim-2; andere namen: Jehoachaz-2, Sallum-3 (2 Kron. 36:2, 36:4)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Joachaz(2) [ ? ]

Joachaz (2)

afbreking: Jo·a·chaz [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'de Heer grijpt';  

 
  1. zoon en opvolger van koning Jehu-2 van Israël-4, opgevolgd door zijn zoon Joas(2)-4; andere naam: Jehoachaz-1 (2 Kon. 14:1);
  2. vader van kanselier Joach van koning Josia van Juda-4; andere naam: Jehoachaz (2 Kron. 34:8);
  3. zoon en opvolger van koning Josia van Juda-4, opgevolgd door zijn broer Eljakim-2; andere namen: Jehoachaz-2, Sallum-3 (2 Kron. 36:2, 36:4)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Joachaz [ ? ]
zie ook: Jehoachaz, Joachaz  

© SHJ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands, 2010-