menore
afbreking:
me·n
o
·re
[
?
]
lidwoord:
de
meervoud:
me·n
o
·res
herkomst:
Jiddisj
[
?
]
kandelaar met zeven armen (een van de symbolen van
Israël
; Ex. 25:31-40);
chanoekakandelaar (zie:
Chanoeka
) met acht armen plus een extra arm voor het licht waarmee de andere worden aangestoken (
sjamasj
)
[
?
]
verwant:
Hebreeuws:
menora
[
?
]
zie ook:
chanoekia
©
SHJ
Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands, 2010-