Nabateeër
afbreking:
Na·ba·t
ee
·ër
[
?
]
meervoud:
Na·ba·t
ee
·ërs
herkomst:
Arabisch-Grieks
[
?
]
een van de
Nabateeën
[
?
]
©
SHJ
Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands, 2010-